rijven

Dutch

Etymology

From Middle Dutch riven, from Old Dutch *rīvan, from Proto-West Germanic *hrīban, from Proto-Germanic *hrībaną, from Proto-Indo-European *(s)kréybʰeti, from the root *(s)kreybʰ-. Doublet of schrijven.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈrɛi̯.və(n)/
  • (file)
  • Rhymes: -ɛi̯vən
  • Hyphenation: rij‧ven

Verb

rijven

  1. (transitive) to rake
  2. (transitive) to rasp, to grate
  3. (transitive) to shorten sails

Inflection

Inflection of rijven (strong class 1)
infinitive rijven
past singular reef
past participle gereven
infinitive rijven
gerund rijven n
present tense past tense
1st person singular rijfreef
2nd person sing. (jij) rijftreef
2nd person sing. (u) rijftreef
2nd person sing. (gij) rijftreeft
3rd person singular rijftreef
plural rijvenreven
subjunctive sing.1 rijvereve
subjunctive plur.1 rijvenreven
imperative sing. rijf
imperative plur.1 rijft
participles rijvendgereven
1) Archaic.
Inflection of rijven (weak)
infinitive rijven
past singular rijfde
past participle gerijfd
infinitive rijven
gerund rijven n
present tense past tense
1st person singular rijfrijfde
2nd person sing. (jij) rijftrijfde
2nd person sing. (u) rijftrijfde
2nd person sing. (gij) rijftrijfde
3rd person singular rijftrijfde
plural rijvenrijfden
subjunctive sing.1 rijverijfde
subjunctive plur.1 rijvenrijfden
imperative sing. rijf
imperative plur.1 rijft
participles rijvendgerijfd
1) Archaic.

Derived terms

  • aanrijven
  • berijven
  • binnenrijven
  • inrijven
  • rijf
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.