nagaan

Dutch

Etymology

From na (“after”) +‎ gaan (“to go”).

Pronunciation
  • IPA(key): /ˈnaːɣaːn/
  • Audio(file)

Verb

nagaan

  1. to check, to verify
    Kun je nagaan of de gegevens correct zijn? ― Can you check if the data is correct?
    Ik zal nagaan of we nog tickets hebben voor die dag. ― I will verify if we have tickets available for that day.
    Het is altijd een goed idee om je bronnen na te gaan. ― It's always a good idea to verify your sources.

Inflection
Inflection of nagaan (strong class 7, irregular, separable)
infinitive nagaan
past singular ging na
past participle nagegaan
infinitive nagaan
gerund nagaan n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular ga naging nanaganaging
2nd person sing. (jij) gaat naging nanagaatnaging
2nd person sing. (u) gaat naging nanagaatnaging
2nd person sing. (gij) gaat nagingt nanagaatnagingt
3rd person singular gaat naging nanagaatnaging
plural gaan nagingen nanagaannagingen
subjunctive sing.1 ga naginge nanaganaginge
subjunctive plur.1 gaan nagingen nanagaannagingen
imperative sing. ga na
imperative plur.1 gaat na
participles nagaandnagegaan
1) Archaic.

Synonyms

Anagrams
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.