luidruchtig

Dutch

Etymology

From luid (loud) + rucht (clamor) + -ig (-y).

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌlœy̯tˈrʏx.təx/
  • (file)
  • Hyphenation: luid‧ruch‧tig

Adjective

luidruchtig (comparative luidruchtiger, superlative luidruchtigst)

  1. noisy, vociferous
    Synonym: lawaaierig

Inflection

Inflection of luidruchtig
uninflected luidruchtig
inflected luidruchtige
comparative luidruchtiger
positive comparative superlative
predicative/adverbial luidruchtigluidruchtigerhet luidruchtigst
het luidruchtigste
indefinite m./f. sing. luidruchtigeluidruchtigereluidruchtigste
n. sing. luidruchtigluidruchtigerluidruchtigste
plural luidruchtigeluidruchtigereluidruchtigste
definite luidruchtigeluidruchtigereluidruchtigste
partitive luidruchtigsluidruchtigers
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.