gemeenzaam

Dutch

Etymology

From gemeen (common) + -zaam.

Pronunciation

  • (file)

Adjective

gemeenzaam (comparative gemeenzamer, superlative gemeenzaamst)

  1. (literary) familiar, intimate
  2. (literary) ordinary, common
  3. Of speech: colloquial, informal
    Het gemeenzame taalgebruik. Informal language; everyday speech.
    Een gemeenzame uitdrukking. A common expression.
    Gemeenzaam klinken. To sound familiar.

Inflection

Inflection of gemeenzaam
uninflected gemeenzaam
inflected gemeenzame
comparative gemeenzamer
positive comparative superlative
predicative/adverbial gemeenzaamgemeenzamerhet gemeenzaamst
het gemeenzaamste
indefinite m./f. sing. gemeenzamegemeenzameregemeenzaamste
n. sing. gemeenzaamgemeenzamergemeenzaamste
plural gemeenzamegemeenzameregemeenzaamste
definite gemeenzamegemeenzameregemeenzaamste
partitive gemeenzaamsgemeenzamers

Derived terms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.