dooreenlopen

Dutch

Etymology

From dooreen (mixed, mingled) + lopen (to walk).

Pronunciation

  • IPA(key): /doːrˈeːnˌloː.pə(n)/
  • Hyphenation: door‧een‧lo‧pen

Verb

dooreenlopen

  1. to mingle while walking

Inflection

Conjugation of dooreenlopen (strong class 7, separable)
infinitive dooreenlopen
past singular liep dooreen
past participle dooreengelopen
infinitive dooreenlopen
gerund dooreenlopen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular loop dooreenliep dooreendooreenloopdooreenliep
2nd person sing. (jij) loopt dooreenliep dooreendooreenlooptdooreenliep
2nd person sing. (u) loopt dooreenliep dooreendooreenlooptdooreenliep
2nd person sing. (gij) loopt dooreenliept dooreendooreenlooptdooreenliept
3rd person singular loopt dooreenliep dooreendooreenlooptdooreenliep
plural lopen dooreenliepen dooreendooreenlopendooreenliepen
subjunctive sing.1 lope dooreenliepe dooreendooreenlopedooreenliepe
subjunctive plur.1 lopen dooreenliepen dooreendooreenlopendooreenliepen
imperative sing. loop dooreen
imperative plur.1 loopt dooreen
participles dooreenlopenddooreengelopen
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.