zoutloos

Dutch

Alternative forms

Etymology

From zout (salt) + -loos (-less).

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈzɑu̯t.loːs/
  • (file)
  • Hyphenation: zout‧loos

Adjective

zoutloos (comparative zoutlozer, superlative meest zoutloos or zoutloost)

  1. saltless
    Synonym: ongezouten
  2. insipid
    een zoutloze tweede helft
    an insipid second period

Inflection

Inflection of zoutloos
uninflected zoutloos
inflected zoutloze
comparative zoutlozer
positive comparative superlative
predicative/adverbial zoutlooszoutlozerhet zoutloost
het zoutlooste
indefinite m./f. sing. zoutlozezoutlozerezoutlooste
n. sing. zoutlooszoutlozerzoutlooste
plural zoutlozezoutlozerezoutlooste
definite zoutlozezoutlozerezoutlooste
partitive zoutlooszoutlozers
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.