vrijwielen

Dutch

Pronunciation

  • (file)

Verb

vrijwielen

  1. to freewheel

Inflection

Inflection of vrijwielen (weak)
infinitive vrijwielen
past singular vrijwielde
past participle gevrijwield
infinitive vrijwielen
gerund vrijwielen n
present tense past tense
1st person singular vrijwielvrijwielde
2nd person sing. (jij) vrijwieltvrijwielde
2nd person sing. (u) vrijwieltvrijwielde
2nd person sing. (gij) vrijwieltvrijwielde
3rd person singular vrijwieltvrijwielde
plural vrijwielenvrijwielden
subjunctive sing.1 vrijwielevrijwielde
subjunctive plur.1 vrijwielenvrijwielden
imperative sing. vrijwiel
imperative plur.1 vrijwielt
participles vrijwielendgevrijwield
1) Archaic.

Derived terms

  • vrijwieler, vrijwielfiets
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.