voorspelbaar

Dutch

Etymology

voorspellen + -baar

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌvoːrˈspɛl.baːr/
  • (file)
  • Hyphenation: voor‧spel‧baar

Adjective

voorspelbaar (comparative voorspelbaarder, superlative voorspelbaarst)

  1. predictable

Inflection

Inflection of voorspelbaar
uninflected voorspelbaar
inflected voorspelbare
comparative voorspelbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial voorspelbaarvoorspelbaarderhet voorspelbaarst
het voorspelbaarste
indefinite m./f. sing. voorspelbarevoorspelbaarderevoorspelbaarste
n. sing. voorspelbaarvoorspelbaardervoorspelbaarste
plural voorspelbarevoorspelbaarderevoorspelbaarste
definite voorspelbarevoorspelbaarderevoorspelbaarste
partitive voorspelbaarsvoorspelbaarders

Antonyms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.