voorlezen

Dutch

Etymology

voor + lezen

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈvoːrˌleː.zə(n)/
  • (file)

Verb

voorlezen

  1. to read aloud
    De leraar besloot een verhaal aan de klas voor te lezen.
    The teacher decided to read aloud a story to the class.
    Elke avond leest ze haar kinderen een bedtijdverhaaltje voor voordat ze gaan slapen.
    Every night, she reads her children a bedtime story aloud before they go to sleep.
    Tijdens het evenement zal de schrijver een fragment uit zijn nieuwste boek voorlezen aan het publiek.
    During the event, the writer will read aloud a passage from his latest book to the audience.

Inflection

Inflection of voorlezen (strong class 5, separable)
infinitive voorlezen
past singular las voor
past participle voorgelezen
infinitive voorlezen
gerund voorlezen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular lees voorlas voorvoorleesvoorlas
2nd person sing. (jij) leest voorlas voorvoorleestvoorlas
2nd person sing. (u) leest voorlas voorvoorleestvoorlas
2nd person sing. (gij) leest voorlaast voorvoorleestvoorlaast
3rd person singular leest voorlas voorvoorleestvoorlas
plural lezen voorlazen voorvoorlezenvoorlazen
subjunctive sing.1 leze voorlaze voorvoorlezevoorlaze
subjunctive plur.1 lezen voorlazen voorvoorlezenvoorlazen
imperative sing. lees voor
imperative plur.1 leest voor
participles voorlezendvoorgelezen
1) Archaic.

Descendants

  • Caribbean Javanese: lés-for, ngelés-for

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.