voelbaar

Dutch

Etymology

From voelen (to feel) + -baar

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈvuːl.baːr/
  • (file)
  • Hyphenation: voel‧baar

Adjective

voelbaar (comparative voelbaarder, superlative voelbaarst)

  1. feelable

Inflection

Inflection of voelbaar
uninflected voelbaar
inflected voelbare
comparative voelbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial voelbaarvoelbaarderhet voelbaarst
het voelbaarste
indefinite m./f. sing. voelbarevoelbaarderevoelbaarste
n. sing. voelbaarvoelbaardervoelbaarste
plural voelbarevoelbaarderevoelbaarste
definite voelbarevoelbaarderevoelbaarste
partitive voelbaarsvoelbaarders
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.