vloeken
Dutch
Etymology
From Middle Dutch vloeken, from Old Dutch fluokon, from Proto-Germanic *flōkaną. Cognate with German fluchen.
Pronunciation
- IPA(key): /ˈvlu.kə(n)/
Audio (file) - Hyphenation: vloe‧ken
- Rhymes: -ukən
Verb
vloeken
Inflection
Derived terms
Derived terms
- gevloek
- vervloeken
- bevloeken
- gevloek
- vloeker
- vloekbaar
- vloekeling
- vervloekte
- vloekenaar
- vloekig
- vloeking
- vloekaltaar
- vloekbanier
- vloekbeest
- vloekbesluit
- vloekduivel
- vloekdwang
- vloekfeit
- vloekgareel
- vloekgedicht
- vloekgedrocht
- vloekgeest
- vloekgelag
- vloekgespuis
- vloekkunst
- wloekleer
- vloeklied
- vloekplan
- vloekpoel
- vloekrede
- vloekspraak
- vloekstroom
- vloektoorts
- vloekverblijf
- vloekverbod
- vloekenswaard
- vloekwezen
- vloekzwaard
- ongevloekt
Middle Dutch
Etymology
From Old Dutch fluokon.
Inflection
This verb needs an inflection-table template.
Descendants
- Dutch: vloeken
Further reading
- “vloeken”, in Vroegmiddelnederlands Woordenboek, 2000
- Verwijs, E., Verdam, J. (1885–1929) “vloeken”, in Middelnederlandsch Woordenboek, The Hague: Martinus Nijhoff, →ISBN
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.