vaartuig
Afrikaans
Pronunciation
- IPA(key): /ˈfɑːr.tœi̯χ/
Dutch
Pronunciation
- IPA(key): /ˈvaːr.tœy̯x/
Audio (file) - Hyphenation: vaar‧tuig
Noun
vaartuig n (plural vaartuigen, diminutive vaartuigje n)
- (nautical) vessel [from early 17th c.]
- Het vaartuig voer de haven uit bij zonsopgang. ― The vessel sailed out of the harbor at sunrise.
- Verschillende vaartuigen werden aangemeerd aan de kade. ― Several vessels were docked at the quay.
- Het vaartuigje was perfect voor een dagtocht op het meer. ― The small vessel was perfect for a day trip on the lake.
- (archaic, nautical, collective) vessels [from early 17th c.]
- (archaic) vehicle [from 17th c.]
Derived terms
Descendants
- Afrikaans: vaartuig
- → West Frisian: fartúch (calque)
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.