uithongeren

Dutch

Etymology

Compound of uit + hongeren.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈœy̯tˌɦɔ.ŋə.rə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: uit‧hon‧ge‧ren

Verb

uithongeren

  1. (transitive) to starve (to subject to hunger, primarily in order to force into surrender or submission otherwise)

Inflection

Inflection of uithongeren (weak, separable)
infinitive uithongeren
past singular hongerde uit
past participle uitgehongerd
infinitive uithongeren
gerund uithongeren n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular honger uithongerde uituithongeruithongerde
2nd person sing. (jij) hongert uithongerde uituithongertuithongerde
2nd person sing. (u) hongert uithongerde uituithongertuithongerde
2nd person sing. (gij) hongert uithongerde uituithongertuithongerde
3rd person singular hongert uithongerde uituithongertuithongerde
plural hongeren uithongerden uituithongerenuithongerden
subjunctive sing.1 hongere uithongerde uituithongereuithongerde
subjunctive plur.1 hongeren uithongerden uituithongerenuithongerden
imperative sing. honger uit
imperative plur.1 hongert uit
participles uithongerenduitgehongerd
1) Archaic.

Derived terms

  • uithongering
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.