toetreden

Dutch

Etymology

From Middle Dutch toetreden. Equivalent to toe + treden.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈtuˌtreː.də(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: toe‧tre‧den

Verb

toetreden

  1. (intransitive, transitive) to accede, join

Inflection

Inflection of toetreden (strong class 5, separable)
infinitive toetreden
past singular trad toe
past participle toegetreden
infinitive toetreden
gerund toetreden n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular treed toetrad toetoetreedtoetrad
2nd person sing. (jij) treedt toetrad toetoetreedttoetrad
2nd person sing. (u) treedt toetrad toetoetreedttoetrad
2nd person sing. (gij) treedt toetraadt toetoetreedttoetraadt
3rd person singular treedt toetrad toetoetreedttoetrad
plural treden toetraden toetoetredentoetraden
subjunctive sing.1 trede toetrade toetoetredetoetrade
subjunctive plur.1 treden toetraden toetoetredentoetraden
imperative sing. treed toe
imperative plur.1 treedt toe
participles toetredendtoegetreden
1) Archaic.

Derived terms

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.