toebrengen

Dutch

Etymology

toe + brengen

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈtuˌbrɛŋə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: toe‧bren‧gen

Verb

toebrengen

  1. to inflict
    Desondanks konden regelmatig kapers de blokkade omzeilen en schade toebrengen aan de scheepvaart van de Republiek. Nevertheless, privateers could regularly sail around the blockade and inflict damage to the navigation of the Republic.

Inflection

Inflection of toebrengen (weak with past in -cht, separable)
infinitive toebrengen
past singular bracht toe
past participle toegebracht
infinitive toebrengen
gerund toebrengen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular breng toebracht toetoebrengtoebracht
2nd person sing. (jij) brengt toebracht toetoebrengttoebracht
2nd person sing. (u) brengt toebracht toetoebrengttoebracht
2nd person sing. (gij) brengt toebracht toetoebrengttoebracht
3rd person singular brengt toebracht toetoebrengttoebracht
plural brengen toebrachten toetoebrengentoebrachten
subjunctive sing.1 brenge toebrachte toetoebrengetoebrachte
subjunctive plur.1 brengen toebrachten toetoebrengentoebrachten
imperative sing. breng toe
imperative plur.1 brengt toe
participles toebrengendtoegebracht
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.