tegenstreven

Dutch

Etymology

Compound of tegen + streven.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈteː.ɣə(n)ˌstreː.və(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: te‧gen‧stre‧ven

Verb

tegenstreven

  1. (intransitive, with an indirect object) to oppose, to counteract
  2. (transitive, obsolete) to go to/toward

Inflection

Inflection of tegenstreven (weak, separable)
infinitive tegenstreven
past singular streefde tegen
past participle tegengestreefd
infinitive tegenstreven
gerund tegenstreven n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular streef tegenstreefde tegentegenstreeftegenstreefde
2nd person sing. (jij) streeft tegenstreefde tegentegenstreefttegenstreefde
2nd person sing. (u) streeft tegenstreefde tegentegenstreefttegenstreefde
2nd person sing. (gij) streeft tegenstreefde tegentegenstreefttegenstreefde
3rd person singular streeft tegenstreefde tegentegenstreefttegenstreefde
plural streven tegenstreefden tegentegenstreventegenstreefden
subjunctive sing.1 streve tegenstreefde tegentegenstrevetegenstreefde
subjunctive plur.1 streven tegenstreefden tegentegenstreventegenstreefden
imperative sing. streef tegen
imperative plur.1 streeft tegen
participles tegenstrevendtegengestreefd
1) Archaic.

Derived terms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.