stijfsel

Dutch

Etymology

From stijf (stiff) + -sel.

Pronunciation

  • (file)

Noun

stijfsel n (plural stijfsels, diminutive stijfseltje n)

  1. The laundry stiffener starch
  2. Any stiffening additive, especially for putting up wallpaper

Derived terms

  • stijfselachtig
  • stijfselbad n
  • stijfselblaar
  • stijfselbloem
  • stijfselclysma n
  • stijfselen (verb)
  • stijfselfabriek
  • stijfselkist
  • stijfselkoek
  • stijfselkom
  • stijfselkop
  • stijfselkorrel m
  • stijfselkwast m
  • stijfsellaag
  • stijfsellucht
  • stijfselmaken, stijfselmaker m, stijfselmakerij
  • stijfselpap
  • stijfselpoeder n
  • stijfselpot
  • stijfselsuiker
  • stijfselton
  • stijfselverband n
  • stijfselverf
  • stijfselvorming
  • stijfselwater n
  • (types by main component) maissstijfsel n, poederstijfsel n, rijststijfsel n, tarwestijfsel n

Descendants

  • Berbice Creole Dutch: stisli

Verb

stijfsel

  1. inflection of stijfselen:
    1. first-person singular present indicative
    2. imperative
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.