partij
Dutch
Etymology
From Middle Dutch partie, from Old French partie.
Pronunciation
- IPA(key): /pɑrˈtɛi̯/
Audio (file) - Hyphenation: par‧tij
- Rhymes: -ɛi̯
- Homophone: Partij
Noun
partij f (plural partijen, diminutive partijtje n)
- party, quantity
- party, group of people
- side or actor in a conflict, procedure et cetera
- political party
- Bij de verkiezingen stemde ze op een progressieve partij.
- In the elections, she voted for a progressive political party.
- De leden van de partij bespraken hun standpunten tijdens de bijeenkomst.
- The members of the party discussed their positions during the meeting.
- party, festivity
Derived terms
- beginselpartij
- bejaardenpartij
- beleidspartij
- burgerlijke partij
- centrumpartij
- coalitiepartij
- getuigenispartij
- kinderpartij
- machtspartij
- meerderheidspartij
- milieupartij
- minderheidspartij
- oppositiepartij
- partijdemocratie
- partijdig
- partijlid
- partijpolitiek
- partijraad
- partijtrouw
- partijvoorzitter
- partijvorming
- procespartij
- schietpartij
- tegenpartij
- volkspartij
- zweeppartij
Descendants
West Frisian
Etymology
(This etymology is missing or incomplete. Please add to it, or discuss it at the Etymology scriptorium.)
Doublet of party.
Derived terms
Further reading
- “partij”, in Wurdboek fan de Fryske taal (in Dutch), 2011
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.