overschrijden

Dutch

Etymology

From over- + schrijden.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌoː.vərˈsxrɛi̯.də(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: over‧schrij‧den
  • Rhymes: -ɛi̯dən

Verb

overschrijden

  1. to cross cross over, step across
  2. to overrun
  3. to exceed, to surpass

Inflection

Inflection of overschrijden (strong class 1, prefixed)
infinitive overschrijden
past singular overschreed
past participle overschreden
infinitive overschrijden
gerund overschrijden n
present tense past tense
1st person singular overschrijdoverschreed
2nd person sing. (jij) overschrijdtoverschreed
2nd person sing. (u) overschrijdtoverschreed
2nd person sing. (gij) overschrijdtoverschreedt
3rd person singular overschrijdtoverschreed
plural overschrijdenoverschreden
subjunctive sing.1 overschrijdeoverschrede
subjunctive plur.1 overschrijdenoverschreden
imperative sing. overschrijd
imperative plur.1 overschrijdt
participles overschrijdendoverschreden
1) Archaic.

Derived terms

  • overschrijding

Descendants

  • Afrikaans: oorskry
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.