overkijken

Dutch

Etymology 1

From over + kijken.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈoːvərˌkɛi̯.kən/
  • Hyphenation: over‧kij‧ken

Verb

overkijken

  1. to look over, to look across
  2. to look again
Inflection
Inflection of overkijken (strong class 1, separable)
infinitive overkijken
past singular keek over
past participle overgekeken
infinitive overkijken
gerund overkijken n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular kijk overkeek overoverkijkoverkeek
2nd person sing. (jij) kijkt overkeek overoverkijktoverkeek
2nd person sing. (u) kijkt overkeek overoverkijktoverkeek
2nd person sing. (gij) kijkt overkeekt overoverkijktoverkeekt
3rd person singular kijkt overkeek overoverkijktoverkeek
plural kijken overkeken overoverkijkenoverkeken
subjunctive sing.1 kijke overkeke overoverkijkeoverkeke
subjunctive plur.1 kijken overkeken overoverkijkenoverkeken
imperative sing. kijk over
imperative plur.1 kijkt over
participles overkijkendovergekeken
1) Archaic.

Etymology 2

From over- + kijken.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌoːvərˈkɛi̯.kən/
  • Hyphenation: over‧kij‧ken
  • Rhymes: -ɛi̯kən

Verb

overkijken

  1. to look over, to look across
  2. to look attentively
Inflection
Inflection of overkijken (strong class 1, prefixed)
infinitive overkijken
past singular overkeek
past participle overkeken
infinitive overkijken
gerund overkijken n
present tense past tense
1st person singular overkijkoverkeek
2nd person sing. (jij) overkijktoverkeek
2nd person sing. (u) overkijktoverkeek
2nd person sing. (gij) overkijktoverkeekt
3rd person singular overkijktoverkeek
plural overkijkenoverkeken
subjunctive sing.1 overkijkeoverkeke
subjunctive plur.1 overkijkenoverkeken
imperative sing. overkijk
imperative plur.1 overkijkt
participles overkijkendoverkeken
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.