organiseren

Dutch

Etymology

(This etymology is missing or incomplete. Please add to it, or discuss it at the Etymology scriptorium.)

Pronunciation

  • (file)

Verb

organiseren

  1. to organise (UK); organize (US)
    • 2021, Huber M., van den Brekel-Dijkstra K., Jung H.P., “Inleiding”, in Handboek Positieve Gezondheid in de huisartspraktijk, →DOI:
      De anderhalvemetereconomie zorgt ervoor dat huisartsen- en ziekenhuiszorg zo georganiseerd moeten worden dat patiënten, letterlijk en figuurlijk, waar dat kan zo veel mogelijk ob afstand worden gehouden tot er een vaccin gevonden is en dat breed wordt toegepast.
      The one-and-a-half-meter economy means that general practitioners and hospitals must be organized so that, literally and figuratively, patients are distanced as much as possible until a vaccine is available and has been widely distributed.

Inflection

Inflection of organiseren (weak)
infinitive organiseren
past singular organiseerde
past participle georganiseerd
infinitive organiseren
gerund organiseren n
present tense past tense
1st person singular organiseerorganiseerde
2nd person sing. (jij) organiseertorganiseerde
2nd person sing. (u) organiseertorganiseerde
2nd person sing. (gij) organiseertorganiseerde
3rd person singular organiseertorganiseerde
plural organiserenorganiseerden
subjunctive sing.1 organisereorganiseerde
subjunctive plur.1 organiserenorganiseerden
imperative sing. organiseer
imperative plur.1 organiseert
participles organiserendgeorganiseerd
1) Archaic.

Descendants

  • Sranan Tongo: orga
    • Caribbean Javanese: orga
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.