opzoeken

Dutch

Etymology

op + zoeken

Pronunciation

  • (file)

Verb

opzoeken

  1. to visit
  2. to seek, look for
  3. to look up (e.g. in a directory)

Inflection

Inflection of opzoeken (weak with past in -cht, separable)
infinitive opzoeken
past singular zocht op
past participle opgezocht
infinitive opzoeken
gerund opzoeken n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular zoek opzocht opopzoekopzocht
2nd person sing. (jij) zoekt opzocht opopzoektopzocht
2nd person sing. (u) zoekt opzocht opopzoektopzocht
2nd person sing. (gij) zoekt opzocht opopzoektopzocht
3rd person singular zoekt opzocht opopzoektopzocht
plural zoeken opzochten opopzoekenopzochten
subjunctive sing.1 zoeke opzochte opopzoekeopzochte
subjunctive plur.1 zoeken opzochten opopzoekenopzochten
imperative sing. zoek op
imperative plur.1 zoekt op
participles opzoekendopgezocht
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.