opvolgen

Dutch

Etymology

From op (on) + volgen (to follow).

Pronunciation

  • (file)

Verb

opvolgen

  1. (transitive) to succeed (come after, be next in line to)
  2. (intransitive) to succeed, take office after the previous incumbent
  3. (transitive) to follow up, keep track

Inflection

Inflection of opvolgen (weak, separable)
infinitive opvolgen
past singular volgde op
past participle opgevolgd
infinitive opvolgen
gerund opvolgen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular volg opvolgde opopvolgopvolgde
2nd person sing. (jij) volgt opvolgde opopvolgtopvolgde
2nd person sing. (u) volgt opvolgde opopvolgtopvolgde
2nd person sing. (gij) volgt opvolgde opopvolgtopvolgde
3rd person singular volgt opvolgde opopvolgtopvolgde
plural volgen opvolgden opopvolgenopvolgden
subjunctive sing.1 volge opvolgde opopvolgeopvolgde
subjunctive plur.1 volgen opvolgden opopvolgenopvolgden
imperative sing. volg op
imperative plur.1 volgt op
participles opvolgendopgevolgd
1) Archaic.

Derived terms

Descendants

  • Afrikaans: opvolg

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.