openzwaaien

Dutch

Etymology

Compound of open + zwaaien.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈoː.pə(n)ˌzʋaːi̯.ə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: open‧zwaa‧ien

Verb

openzwaaien

  1. (ergative) to swing open

Inflection

Inflection of openzwaaien (weak, separable)
infinitive openzwaaien
past singular zwaaide open
past participle opengezwaaid
infinitive openzwaaien
gerund openzwaaien n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular zwaai openzwaaide openopenzwaaiopenzwaaide
2nd person sing. (jij) zwaait openzwaaide openopenzwaaitopenzwaaide
2nd person sing. (u) zwaait openzwaaide openopenzwaaitopenzwaaide
2nd person sing. (gij) zwaait openzwaaide openopenzwaaitopenzwaaide
3rd person singular zwaait openzwaaide openopenzwaaitopenzwaaide
plural zwaaien openzwaaiden openopenzwaaienopenzwaaiden
subjunctive sing.1 zwaaie openzwaaide openopenzwaaieopenzwaaide
subjunctive plur.1 zwaaien openzwaaiden openopenzwaaienopenzwaaiden
imperative sing. zwaai open
imperative plur.1 zwaait open
participles openzwaaiendopengezwaaid
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.