oogsttijd

Dutch

Etymology

Compound of oogst (harvest) + tijd (time, period).

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈoːxs.tɛi̯t/
  • (file)
  • Hyphenation: oogst‧tijd

Noun

oogsttijd m (plural oogsttijden, diminutive oogsttijdje n)

  1. harvest time, (season) when a produce is harvested
    De oogsttijd voor graan is meestal in de late zomer.The harvest time for grain is usually in the late summer.
    De boeren bereiden zich voor op de oogsttijd.The farmers are preparing for the harvest time.
    Elk gewas heeft zijn eigen oogsttijd.Every crop has its own harvest time.

See also

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.