ontnemen

Dutch

Etymology

ont- + nemen

Pronunciation

  • IPA(key): /ɔntˈneːmə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: ont‧ne‧men
  • Rhymes: -eːmən

Verb

ontnemen

  1. to take from, to deprive of
    De rechter kan je het recht ontnemen om te rijden als je te veel verkeersovertredingen begaat.
    The judge can deprive you of the right to drive if you commit too many traffic offenses.

Inflection

Inflection of ontnemen (strong class 4, prefixed)
infinitive ontnemen
past singular ontnam
past participle ontnomen
infinitive ontnemen
gerund ontnemen n
present tense past tense
1st person singular ontneemontnam
2nd person sing. (jij) ontneemtontnam
2nd person sing. (u) ontneemtontnam
2nd person sing. (gij) ontneemtontnaamt
3rd person singular ontneemtontnam
plural ontnemenontnamen
subjunctive sing.1 ontnemeontname
subjunctive plur.1 ontnemenontnamen
imperative sing. ontneem
imperative plur.1 ontneemt
participles ontnemendontnomen
1) Archaic.

Descendants

  • Afrikaans: ontneem
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.