lichaam
Dutch
| Picture dictionary | |
|---|---|
|
Etymology
From Middle Dutch lichame, lechame, from Old Dutch lichamo, from Proto-West Germanic *līkahamō, from Proto-Germanic *līkahamô (“body, bodily frame, corpse”), equivalent to lijk (“body, lich”) + haam (“covering, cover”).
Pronunciation
- IPA(key): /ˈlɪxaːm/
audio (file) - Hyphenation: li‧chaam
- Rhymes: -aːm
Noun
lichaam n (plural lichamen, diminutive lichaampje n)
- body
- Synonym: lijf
- corpse, dead body
- (law) legal body, organisation such as a corporation, association or assembly
- (algebra, Netherlands) field
- (algebra, Belgium) division ring
Alternative forms
- ligchaam (obsolete)
Derived terms
- antilichaam
- bloedlichaam
- bovenlichaam
- hemellichaam
- kinderlichaam
- lichaamsbedekking
- lichaamsbeharing
- lichaamsbeweging
- lichaamsbouw
- lichaamscel
- lichaamsdeel
- lichaamseigen
- lichaamsfunctie
- lichaamsgebrek
- lichaamsgewicht
- lichaamsholte
- lichaamskracht
- lichaamskwaal
- lichaamsoefening
- lichaamstaal
- lichaamstemperatuur
- lichaamsvocht
- lichaamsvreemd
- lichaamswarmte
- lichamelijk
- lichtlichaam
- mannenlichaam
- omwentelingslichaam
- onderlichaam
- plork
- rechtslichaam
- vrouwenlichaam
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.