invoegen

Dutch

Etymology

From in + voegen. Compare German einfügen.

Pronunciation

  • (file)
  • Hyphenation: in‧voe‧gen

Verb

invoegen

  1. to insert; put in the middle; put in between

Conjugation

Inflection of invoegen (weak, separable)
infinitive invoegen
past singular voegde in
past participle ingevoegd
infinitive invoegen
gerund invoegen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular voeg invoegde ininvoeginvoegde
2nd person sing. (jij) voegt invoegde ininvoegtinvoegde
2nd person sing. (u) voegt invoegde ininvoegtinvoegde
2nd person sing. (gij) voegt invoegde ininvoegtinvoegde
3rd person singular voegt invoegde ininvoegtinvoegde
plural voegen invoegden ininvoegeninvoegden
subjunctive sing.1 voege invoegde ininvoegeinvoegde
subjunctive plur.1 voegen invoegden ininvoegeninvoegden
imperative sing. voeg in
imperative plur.1 voegt in
participles invoegendingevoegd
1) Archaic.

Derived terms

  • invoeging
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.