feestelijk

Dutch

Etymology

feest + -lijk. More at feastly.

Pronunciation

  • (file)

Adjective

feestelijk (comparative feestelijker, superlative feestelijkst)

  1. festive

Inflection

Inflection of feestelijk
uninflected feestelijk
inflected feestelijke
comparative feestelijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial feestelijkfeestelijkerhet feestelijkst
het feestelijkste
indefinite m./f. sing. feestelijkefeestelijkerefeestelijkste
n. sing. feestelijkfeestelijkerfeestelijkste
plural feestelijkefeestelijkerefeestelijkste
definite feestelijkefeestelijkerefeestelijkste
partitive feestelijksfeestelijkers
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.