ervoor

Dutch

Etymology

Univerbation of er +‎ voor.

Pronunciation
  • IPA(key): /ərˈvoːr/, /ɛrˈvoːr/
  • Audio(file)
  • Hyphenation: er‧voor
  • Rhymes: -oːr

Adverb

ervoor

  1. pronominal adverb form of voor + het

Inflection
Pronominal adverbs of ervoor
preposition voor
postpositional adv. voor
+ het (it) ervoor
+ dit (this) hiervoor
+ dat (that) daarvoor
+ wat (what) waarvoor
+ iets (something) ergens voor
+ niets (nothing) nergens voor
+ alles (everything) overal voor
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.