eenzaam
Dutch
Etymology
From Middle Dutch eensaem, from German einsam. Equivalent to een + -zaam.
Pronunciation
- IPA(key): /ˈeːn.zaːm/
Audio (file) - Hyphenation: een‧zaam
Adjective
eenzaam (comparative eenzamer, superlative eenzaamst)
- lonely, lonesome
- Hij voelt zich eenzaam sinds zijn beste vriend is verhuisd.
- He feels lonely since his best friend moved away.
- Na haar scheiding voelde ze zich erg eenzaam en geïsoleerd.
- After her divorce, she felt very lonesome and isolated.
- Het oude huis aan de rand van het bos had een eenzamer gevoel dan verwacht.
- The old house at the edge of the woods had a lonesomer feeling than expected.
- Onderweg naar de afgelegen hut voelde hij zich het eenzaamst dat hij ooit had gevoeld.
- On the way to the remote cabin, he felt the loneliest he had ever felt.
Inflection
Inflection of eenzaam | ||||
---|---|---|---|---|
uninflected | eenzaam | |||
inflected | eenzame | |||
comparative | eenzamer | |||
positive | comparative | superlative | ||
predicative/adverbial | eenzaam | eenzamer | het eenzaamst het eenzaamste | |
indefinite | m./f. sing. | eenzame | eenzamere | eenzaamste |
n. sing. | eenzaam | eenzamer | eenzaamste | |
plural | eenzame | eenzamere | eenzaamste | |
definite | eenzame | eenzamere | eenzaamste | |
partitive | eenzaams | eenzamers | — |
Synonyms
Derived terms
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.