beogen

Dutch

Etymology

From be- + ogen.

Pronunciation

  • IPA(key): /bəˈoːɣə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: be‧ogen
  • Rhymes: -oːɣən

Verb

beogen

  1. (transitive) to intend, aim, seek (have as a goal)
    Wij beogen met deze vragen dat te bereiken.We aim to achieve that with these questions.
    Daarmee werd beoogd een hervorming van het zorgstelsel te bewerkstelligen.The aim was to bring about a reform of the health care system.
    Het voorstel beoogt het huidige stelsel voor een nieuwe periode van drie jaar te verlengen.The proposal seeks to renew the existing scheme for a further period of three years.

Inflection

Inflection of beogen (weak, prefixed)
infinitive beogen
past singular beoogde
past participle beoogd
infinitive beogen
gerund beogen n
present tense past tense
1st person singular beoogbeoogde
2nd person sing. (jij) beoogtbeoogde
2nd person sing. (u) beoogtbeoogde
2nd person sing. (gij) beoogtbeoogde
3rd person singular beoogtbeoogde
plural beogenbeoogden
subjunctive sing.1 beogebeoogde
subjunctive plur.1 beogenbeoogden
imperative sing. beoog
imperative plur.1 beoogt
participles beogendbeoogd
1) Archaic.

Derived terms

  • beoging

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.