baardigheid
Dutch
Pronunciation
- IPA(key): /ˈbaːr.dəxˌɦɛi̯t/
- Hyphenation: baar‧dig‧heid
Noun
baardigheid f (uncountable)
- beardedness
- 1848, H. Ilpzema Vinckers, "Herinneringen uit mijn soldatenleven", in Almanak voor Hollandsche blijgeestigen, voor het jaar 1848, vol. 2, S. E. van Nooten (publ.), page 161.
- […] een mannetje, kortom, bij wiens bloote verschijning menig kieskeurig nufje zou gegild hebben als een speenvarken, en aan wiens omhelzing dus, buiten allen kijf, een echte of nagemaakte flaauwte vastzat; en dat alles ondanks de meer en meer toenemende baardigheid van «Neêrlands jongelingschapje.»
- (please add an English translation of this quotation)
- 1848, H. Ilpzema Vinckers, "Herinneringen uit mijn soldatenleven", in Almanak voor Hollandsche blijgeestigen, voor het jaar 1848, vol. 2, S. E. van Nooten (publ.), page 161.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.